In het jaar “wie weet” na de opkomst van de mens,
toen alles vastlag in cijfers en tabellen,
in maten, gewichten en harde valuta,
toen het onnodige ruim voorhanden was
en het nodige steeds schaarser
toen sprak God: Redeneren helpt niet meer,
ik ga maar weer vertellen.
Weet je wat, ik maak een nieuw scheppingsverhaal,
want naar het oude luistert niemand meer.
En God verliet de warmte van zijn oud verhaal
en zocht in zeven dagen naar een woord
en naar een mens
om te komen tot iets nieuws.
De eerste dag verscheen God aan de paus.
Hij dacht: Die heeft in elk geval op papier nog steeds
de grootste luisterkring.
En God moest even wachten
want Zijne Heiligheid zat
met zo’n tweehonderd bisschoppen
uitgerekend over Hem
in een lang en moeizaam twistgesprek.
Toen de paus met de woorden
‘God maakt alles nieuw
besloot dat alles bij het oude bleef,
kwam God met een haastig geleende mijter
naar voren en deed zijn voorstel
over een ander boek en een Nieuw Verhaal.
De paus hield zich vast aan zijn heilige stoel
en riep beledigd en diep geschokt:
Iets nieuws zou het einde zijn
van onze onfeilbaarheid!
En God kwam naast hem zitten en zei:
Maar u kunt zich toch ook onfeilbaar vergissen?
Maar Zijne Heiligheid duldde God niet naast zich
en verklaarde hem voor nunc et perpetuum
tot een gevaarlijk atheïst.
De tweede dag was God aanwezig op een jaarcongres
van progressieve theologen.
Tijdens de middagpauze deed hij in de wandelgangen
zijn voorstel tot een nieuw verhaal
te midden van degenen die zich het meeste
voor vernieuwing hadden uitgesproken.
Die deelden wel Gods lunchpakket
maar niet zijn mening.
De een na de ander kwam Hem verklaren,
hoe schitterend en diepzinnig
het oude verhaal geschreven was,
hoe het was ontstaan,
wie de schrijvers waren
en dat het om de ‘boodschap’ ging.
Vertel míj wat, dacht God,
en het drong nu pas goed tot Hem door,
hoe moeilijk het was om juist
te midden van vakgenoten
iets nieuws te beginnen.
De derde dag was Gos te gast
bij de opperrabbijn van zijn geliefde joden.
Hij werd er vorstelijk ontvangen
al was Hij vader Abraham.
Maar toen Hij zijn plannen
voor een nieuw verhaal ontvouwde,
schrok de opperrabbijn
en bracht God onder ogen,
dat het oude verhaal nu juist voor zijn volk
de enige grond was onder de voeten.
Alleen daarom al, zei God,
zou ik iets nieuws willen beginnen,
want jullie zijn allang niet meer
het enige volk dat zoekt
naar recht en reden van bestaan!
Maar de opperrabbijn bleek niet vatbaar
voor herschepping.
Hij liet dus God allervriendelijkst uit
en verwees Hem voor zijn jongste plannen
naar de omringende volken.
En zo kwam God de vierde dag
in een kamp voor vluchtelingen.
Toen Hij daar zo veel van zijn mensen zag,
beroofd van hun vrijheid
en de meesten ondervoed en gemarteld,
groeide zijn overtuiging dat er,
koste wat kost,
iets nieuws moest gaan gebeuren.
Hij dacht al aan een vlammend protest,
een onweerstaanbaar manifest.
Maar in plaats van woorden uit zijn mond
kwamen er alleen tranen uit zijn ogen.
En God luisterde met liefde en aandacht
naar ieders lotgevallen
en bewaarde alle feiten in zijn hart,-
voor straks, als Hij met zijn nieuw
verhaal moest komen.
Nog diep onder de indruk van gisteren
begon God zijn vijfde dag.
Hij sprak nu met een team
van vermaarde technocraten.
Die stonden naar hun zeggen
onbelemmerd open voor iets nieuws.
Maar wat God exact bedoelde konden ze niet vatten.
Telkens als God begon over zijn plannen,
vroegen ze, of Hij die ook kon ‘plennen’.
En toen hij maar niet kwam
met cijfers en prognoses
gaven ze Hem de raad
om met een nieuw verhaal te wachten
tot alle feiten waren nagetrokken
en alles onweerlegbaar vast zou staan.
Een verloren dag, meende God,
en intussen brak de zesde dag al aan.
Hij keek op de klok en zei bij zichzelf:
De hoogste tijd voor de vrouw en de man
in de straat.
En God vroeg her en der:
Mevrouw, meneer, wat zou u denken
van een nieuw verhaal over
God en alle dingen?
Lood om oud ijzer….,
Al herrie genoeg om het eerste….,
Geen tijd voor verhalen….,-
dat waren de enige directe antwoorden
die God eruit wist te krijgen.
Van de rest kreeg Hij enkel een schichtige lach
of een opgehaalde schouder.
Zo kwam de zevende en laatste dag
van Gods moeizaam informeren en proberen.
Moe en kleingekregen kwam Hij terecht
bij kinderen, tussen alles wat nog moet beginnen.
En God voelde zich opeens verwant
met al die kleinen.
Het lijkt wel of ik zelf óók pas kom kijken,
bedacht Hij op het einde van de week.
En toen Hij al die ogen en kwetsbare kleinen
met grote ogen rond zag kijken,
wist Hij ineens hoe Hij zijn nieuw verhaal
beginnen moest.
Hij kon het beste maar zijn oud verhaal
opnieuw beginnen.
En God ging zitten te midden van de kleinen
en Hij vertelde:
In het begin schiep God hemel en aarde…
Bron: Jan van Opbergen